De reuzenpanda, ook wel panda, pandabeer of bamboebeer (Ailuropoda melanoleuca) is een zoogdier dat behoort tot de beren (Ursidae).
De reuzenpanda is een van de bekendste dieren vanwege de iconische status als bedreigde diersoort. De panda wordt onder andere als logo gebruikt door het World Wide Fund for Nature. Door de opvallende lichaamstekening en de bolle vorm van hun gezicht in combinatie met de 'grote' zwarte ogen worden panda's beschouwd als aandoenlijk en aaibaar. De manier waarop de dieren eten, zittend op het achterwerk, doet enigszins menselijk aan. Daarnaast is de neiging tot spelen aanleiding voor de populariteit onder het grote publiek. De reuzenpanda is ondanks het aandoenlijke uiterlijk niet ongevaarlijk voor de mens en kan zich als het moet fel verdedigen.
De panda komt voor in delen van Azië en leeft endemisch in China. Het is een bewoner van berggebieden op enige hoogte boven zeeniveau. De panda is een bedreigde diersoort omdat het verspreidingsgebied door toedoen van de mens steeds kleiner is geworden. Oorspronkelijk was het meer een bewoner van laaggelegen gebieden, maar door de ontginning als landbouwgrond zijn deze ongeschikt geworden als leefgebied. In het wild leven tussen de 1000 en 2000 panda's. Ze hebben een versnipperd verspreidingsgebied, wat betekent dat er ver uit elkaar gelegen populaties zijn.
De panda is een roofdier dat zich heeft gespecialiseerd in het eten van planten. De beer leeft vrijwel uitsluitend van bamboe, wat in grote aantallen voorkomt in het natuurlijke leefgebied. Af en toe worden ook wel andere planten of kleine dieren gegeten. De panda wordt in verschillende dierentuinen gehouden, vaak met als doel om nageslacht te produceren. De panda staat echter bekend als niet erg gewillig als het de voortplanting in gevangenschap betreft.
Naamgeving
Het woord "panda" is een verbastering van het Nepalese woord poonya, wat vrij vertaald 'bamboe-eter' betekent. De kleine panda of rode panda was al eerder wetenschappelijk beschreven. De reuzenpanda werd pas later wetenschappelijk beschreven en kreeg vanwege het aanmerkelijke grotere lichaam de naam 'reuzenpanda'. Tegenwoordig blijkt overigens dat de twee soorten niet direct verwant zijn.
De Chinezen noemen het dier 大熊猫 (dà xiong mao), oftewel grote katbeer. De ogen van het dier lijken namelijk op die van een kat. Dit ter onderscheiding van de kleine panda (小熊猫, xiao xiong mao, kleine katbeer). Ook de naam beishung wordt wel gebruikt voor de panda, dit betekent 'witte beer'.
De reuzenpanda heeft als wetenschappelijke naam Ailuropoda melanoleuca, deze naam betekent letterlijk vertaald 'zwart-witte katpotige'. De wetenschappelijke naam van de onderfamilie Ailuropodinae is een samentrekking van de Griekse woorden αἴλουρος ailouros = kat, πούς pous = voet/poot met de uitgang inae, en kan vertaald worden als katpotigen. De wetenschappelijke soortaanduiding melanoleuca is afkomstig van de Griekse woorden μέλας melas = zwart en λευκός leukos = wit. Deze aanduiding betekent zwart met wit en slaat op de lichaamskleur.
Chinese schrijvers vermeldden het dier reeds drieduizend jaar geleden. De panda werd in het westen voor het eerst bekend in 1869 door de Franse missionaris Armand David (1826-1900). David kreeg een dierenhuid in handen van een Chinese boer die hij niet kon plaatsen. Hij noemde het dier Ursus melanoleucus ('beer die zwart en wit is').
Verspreiding en
De panda komt voor in delen van oostelijk Azië, meer specifiek het centrale deel van China. De panda is bekend in de provincies Gansu, Sichuan en Shanxi. De leefgebieden bevinden zich op een hoogte van 1200 tot 3900 meter boven zeeniveau.
De habitat bestaat uit onherbergzame bamboe- en rododendronbossen die dicht begroeid zijn en hierdoor erg ontoegankelijk zijn. Het leefgebied is relatief koud en vochtig en bestaat uit berghellingen. In de winter is het leefgebied vaak met sneeuw bedekt en in de zomer komt vaak mist voor. Tussen de verschillende bergen zijn diepe dalen gelegen die moeilijk zijn over te steken. Het kost een panda weken om zich van de ene berghelling naar te andere te verplaatsen.
Zijn oorspronkelijke habitat zijn de laaggelegen hellingen van berggebieden in het westen van China, zoals in Sichuan en Yunnan. De panda is hier al lange tijd verdreven door toedoen van de mens, niet recentelijk maar al duizenden jaren geleden.
Uiterlijke kenmerken
De panda heeft een gedrongen lichaam met afstekende witte en zwarte kleuren. Het lichaam heeft een kleine staart en een opvallend ronde kop in vergelijking met andere beren. De schouderhoogte is ongeveer 65 tot 70 centimeter. De panda is een forse beer en kan een lichaamslengte bereiken van ongeveer 150 tot 190 centimeter. De mannetjes worden groter en zwaarder dan de vrouwtjes, mannetjes bereiken een lichaamsgewicht van 85 tot 125 kilo en vrouwtjes worden ongeveer 70 tot 100 kilo zwaar. Mannetjes hebben relatief grotere neusgaten dan vrouwtjes.
Kop
De panda heeft kleine ogen met een verticale pupil, wat ook voorkomt bij andere nachtactieve dieren. Het gezichtsvermogen is erg slecht en de panda oriënteert zich voornamelijk op het reukvermogen.
De kop valt goed op door de duidelijke zwarte oogomgeving, neus en oren. Een dergelijke afwijkende tekening op de kop wordt wel een gezichtsmasker genoemd. Maskers komen ook wel voor bij andere beren, zoals de wasbeer (Procyon lotor) en de brilbeer (Tremarctos ornatus), deze laatste soort heeft er zelfs zijn naam aan te danken.
Het is echter met name de breedte van de kop die de beer zo'n karakteristiek uiterlijk geeft. De schedel van de reuzenpanda is veel breder dan die van alle andere beren. Bovenop de schedel is een verhoogde kiel aanwezig, de sagittale kam. Deze kam wordt naar onderen toe snel breder wat het schedeloppervlak vergroot. Deze vergroting van het schedeloppervlak maakte de enorme spiermassa van de kaakspieren mogelijk.
Ook de tanden en kiezen zijn verbreed, de panda heeft zelfs de breedste tanden van alle moderne roofdieren. De tanden en kiezen zijn niet alleen breed maar ook plat en niet puntig. De meeste roofdieren hebben juist scherpe, dunne tanden om stukken vlees af te scheuren. Alleen de puntige hoektanden verraden de vleesetende voorouders, deze zijn nauwelijks van vorm veranderd.[3] Het oppervlak van de overige tanden en kiezen is voorzien van richels en bobbels zodat de vezelige bamboeplanten beter kunnen worden vermalen. Deze kenmerken van de schedel zijn allemaal aanpassingen op het eten van grote hoeveelheden plantaardig materiaal, dat zorgvuldig fijngekauwd moet worden om het te kunnen verteren.
Lichaam
De panda heeft een groot lichaam dat voorzien is van een dikke huid en vacht. Het lichaam is aangepast op een leven in relatief koude streken. Op het eten van planten is de beer echter nog niet goed aangepast. Het spijsverteringsstelsel is in tegenstelling tot veel andere dieren die planten eten niet erg efficiënt. De panda heeft een maag die te vergelijken is met die van andere roofdieren. Dit is voor de panda een nadeel, omdat het darmstelsel dientengevolge erg kort is. Roofdieren eten meestal vlees en hebben een sterk maagzuur zodat de vertering zeer snel verloopt. Bij typische planteneters, zoals bijvoorbeeld koeien, is het darmstelsel sterk verlengd en zijn soms meerdere magen aanwezig, zoals bij de koe het geval is. De reuzenpanda heeft een maagdarmstelsel van een roofdier dat echter voorzien wordt van plantendelen. De panda moet dit compenseren door het eten van grote hoeveelheden plantendelen.
Omdat de panda houtige planten eet komen relatief veel splinters in het spijsverteringsstelsel terecht. Dergelijke houtsplinters kunnen de slokdarm, de maag en de darmen beschadigen. Om dit te voorkomen heeft de panda verschillende aanpassingen aan het spijsverteringsstelsel.
De maag van de panda is eerder te vergelijken met die van een kip dan met die van andere beren vanwege de zeer dikke en gespierde maagwand. Kippen eten kleine steentjes om het voedsel te vermalen waardoor ze net als de panda een stevige maagwand hebben. Ook de slokdarm van de panda is voorzien van een vorm van bescherming, de slokdarm of oesofagus is voorzien van een hoorn-achtige laag. Tenslotte zijn ook de darmen voorzien van een beschermende laag tegen de splinters, de darmen zijn voorzien van een extra dikke slijmlaag.
Huid en vacht
De panda heeft een opmerkelijk kleurpatroon van duidelijk afgescheiden witte en zwarte delen van het lichaam. Hierbij moet worden vermeld dat het slechts de lichaamsbeharing is die de kleur van de panda geeft. De huidskleur van de dieren is namelijk geheel zwart, net als overigens bij de ijsbeer het geval is. Het grootste deel van de vachtkleur van de panda is wit, de zwarte delen hebben een minder groot oppervlak. Bij de ondersoort Ailuropoda melanoleuc qinlingensis neigen de kleuren meer naar bruin en geel. De panda heeft een witte kop en bovenzijde van nek en eerste deel van de rug, met zwarte poten en schouders aan de voorzijde en zwarte poten aan de achterzijde. De oogomgeving, de oren en de neuspunt zijn zwart van kleur.
Dat de opvallende lichaamstekening van de panda een bijzondere reden moest hebben was al lange tijd bekend, maar waarom de beer een grotendeels witte kleur lichaamsbeharing heeft ontwikkeld was lange tijd onduidelijk. Tegenwoordig weet men dat dieren die een afstekende kleurentekening hebben weliswaar opvallen buiten hun natuurlijke habitat, maar dat ze vrijwel onzichtbaar zijn in hun natuurlijke leefomgeving. Dit komt doordat door de tegenstaande kleuren, in het geval van de panda zwart en wit, het lichaam optisch gezien uiteen valt in verschillende delen. De panda leeft altijd in beschaduwde gebieden in bossen, die donkere en lichtere plekken hebben en niet zelden besneeuwd zijn. Een dergelijke complexe vorm van camouflage komt vaker voor in de dierenwereld, zoals de strepen van zebra's. Een andere theorie is gebaseerd op het feit dat panda's erg slecht zien. Door de afstekende kleuren is de panda duidelijk als zodanig herkenbaar voor soortgenoten.
De panda verplaatst zich van de bergen naar de dalen als de winter intreedt maar ook in de dalen kan het sneeuwen zodat de beer soms enige tijd in een besneeuwd landschap moet zien te overleven. De panda heeft hiertoe een dikke huid die aan de epidermis -de bovenzijde- voorzien is van een dichte beharing en aan de onderzijde is een vetlaag aanwezig om het dier tegen koude te beschermen. Daarnaast bevat de huid klieren die een vettige stof afscheiden waardoor de vacht waterdicht wordt. Hierdoor kan de panda midden in de sneeuw slapen terwijl de lichaamstemperatuur stabiel blijft.
Poten
De panda heeft vier poten waarvan de achterpoten het grootst zijn. Met de achterpoten kan een panda niet snel rennen maar ze zijn wel geschikt om te klimmen. De panda kan zich met de voorpoten niet ophijsen, daar is het dier veel te zwaar voor. Met de klauwen ankert de panda zich terwijl de achterpoten het dier langs de stam omhoog duwen. De achterpoten hebben geen huidkussentje aan de achterzijde van de voet, zoals bij andere beren voorkomt.
De voorpoten zijn weliswaar kleiner maar de klauwen zijn echter zeer krachtig. Ze bezitten een 'extra' vinger om bamboestengels beter te kunnen grijpen. Beren zijn normaal gesproken niet in staat om voorwerpen stevig vast te pakken. Dit komt omdat alle vingers lange nagels hebben en bovendien allemaal dezelfde kant op staan. De panda kan een handbeweging maken die alle andere roofdieren vreemd zijn doordat ze plantendelen kunnen vastklemmen en hierdoor hun voedsel kunnen plukken.
De panda heeft hiertoe een soort extra vinger ontwikkeld die tegenover de vijf normale vingers staat. Deze zesde vinger is echter geen uitgroeisel van de middenhandsbeentjes -zoals alle andere vingers- maar een uitsteeksel van het polsbeen. Deze structuur wordt wel de radiale sesamoid genoemd. Het radiale sesamoid is omgeven door de dikke, haarloze huidkussens van de poot. Het botje is hierdoor veel dikker en breder dan de andere vingers. Omdat het geen echte vinger is draagt het uitsteeksel geen nagel. Als een panda een bamboestengel vastpakt wordt deze tussen de vingers en het polsbeenbotje geklemd. Om de grip van de voorpoot nog te vergroten zijn tussen de tenen vliezen aanwezig. Deze vliezen zijn door de dikke beharing van de poot echter niet te zien.
Een radiaal sesamoid komt ook voor bij de kleine panda, maar bij deze soort is het botje sterk onderontwikkeld. De kleine panda is net als de panda voornamelijk een bamboe-eter maar heeft relatief meer vlees op het menu staan. Het feit dat binnen de groep van beren het polsbotje alleen bij de panda en de kleine panda voorkomt wijst op hun nauwe verwantschap, ondanks het totaal andere uiterlijk en de verschillende levenswijze. Een polsbotje kwam ook voor bij de uitgestorven soort Simocyon batalleri, die verwant is aan zowel de kleine panda als de panda.
Staart
Net als andere zoogdieren heeft de panda een staart maar deze is in vergelijking met katberen zoals de kleine panda zeer kort. De staart wordt ongeveer 10 tot 15 centimeter lang. In vergelijking met de echte beren heeft de panda echter de op één na langste staart, alleen die van de lippenbeer (Ursus ursinus) wordt nog langer.
De staart dient om geurstoffen uit klieren bij de anus te verspreiden en wordt hiertoe heen en weer bewogen. Daarnaast dient de staart om de cloaca- en anusopening af te dekken als deze niet worden gebruikt.
Levenswijze
De panda is een echte bodembewoner die vrijwel altijd op de grond leeft. Alleen om te slapen en bij een confrontatie met een roofdier klimt de panda in een boom, waar vervolgens gewacht wordt tot het gevaar is verdwenen.
Het vluchtgedrag van de panda bestaat uit een relatief slome tred, lange tijd werd zelfs gedacht dat de beer te dom was om te vluchten. Door zijn korte onderrug maar grote schouders, nek en kop heeft de panda een enigszins onhandige manier van lopen. Als een panda in het nauw wordt gedreven en geen kant meer op kan, is het dier echter in staat zich te verdedigen. Panda's zijn in een dergelijke situatie beslist niet ongevaarlijk en goed in staat om zich af te weren waarbij gebruik wordt gemaakt van de bek en de klauwen. De krachtige kaken van de beer kunnen hierbij gemakkelijk een bot versplinteren. Wanneer een reuzenpanda opgewonden is zal deze een sissend geluid voortbrengen en zal spugen. De mannetjes zijn in de paartijd agressief naar elkaar. Van panda's die in gevangenschap worden gehouden zijn gevallen bekend waarbij een mens werd verwond.
De panda is schemer- en nachtactief, overdag slaapt de beer in een boom. Hierbij wordt het lichaam om een tak gekromd op enige hoogte om te slapen. Ook om te schuilen voor slecht weer en om zich in veiligheid te brengen klimt de panda in bomen, het is echter voornamelijk een bodembewoner. Dit is te zien aan de onhandige manier waarmee de beer zich in een boom werkt.
Panda's houden geen winterslaap, ze zijn het gehele jaar door actief. Dit in tegenstelling tot veel andere beren, die een deel van het jaar wegkruipen in een hol. In de koelere maanden van het jaar verplaatsen ze zich wel naar de lager gelegen delen van het areaal omdat de temperaturen hier hoger zijn dan in de bergstreken van het zomerverblijf. Panda's zijn bestand tegen slechte weersomstandigheden zoals sneeuw.
Voedsel
De panda behoort tot de roofdieren of Carnivora, dit is een groep van rovende zoogdieren waarvan de meeste vertegenwoordigers vrijwel uitsluitend leven van vlees en hierbij levende prooidieren actief opsporen en doden. De panda heeft zich echter gespecialiseerd in het eten van planten en is veel te traag om achter prooien aan te gaan. Het dieet bestaat voor het overgrote deel uit verschillende delen van een aantal soorten bamboe. Daarnaast worden ook wel andere planten gegeten. De voorouders van alle beren zijn aan te merken als echte vleeseters, maar de panda is een planteneter geworden, die echter af en toe nog wel dierlijk materiaal eet.
De panda leeft in het wild vrijwel volledig van bamboeplanten. De verhoute delen aan de basis van de plant zijn veel te hard en bevatten te weinig voedingsstoffen. Dergelijke verharde delen zijn ongeschikt als voedsel en worden weggegooid. De groene delen van de plant worden eerst verkleind door ze in porties te bijten en worden vervolgens opgegeten. De panda leeft van verschillende delen van de plant; zowel de stengels, de bladeren als de uitschieters worden gegeten.
De panda is niet het enige voorbeeld van een dier dat oorspronkelijk van andere dieren leefde maar in de loop der evolutie volledig is overgeschakeld op planten. Voorbeelden van andere dieren die een dergelijke ontwikkeling hebben ondergaan zijn een aantal landschildpadden (Testudinidae). Dergelijke schildpadden hebben in de loop der miljoenen jaren een langer darmstelsel ontwikkeld waarbij de vertering efficiënter is geworden. De panda heeft deze gespecialiseerde aanpassingen niet. Het basisplan van het spijsverteringsstelsel is nog grotendeels gebaseerd op dat van een vleesetend roofdier. Wel zijn zowel de slokdarm, de maag en de darmen voorzien van een verharde laag om ze te beschermen tegen splinters die met het voedsel worden meegevoerd.
Het voedsel moet lange tijd worden gekauwd om de voedingsstoffen die hierin zitten te kunnen verteren. Het verteringsproces waarbij de voedingsstoffen uit het voedsel worden gehaald is bovendien niet erg efficiënt. De darmen zijn niet gebouwd om plantaardige cellen af te breken zoals bij de typische planteneters voorkomt. Ze zijn in vergelijking met andere plantenetende dieren, zoals de eerder genoemde landschildpadden, relatief erg kort. De panda produceert als gevolg hiervan ook een grote hoeveelheid mest, bestaande uit de onverteerde delen van de gegeten planten. De panda moet bovendien genoeg energie binnenkrijgen om de lichaamstemperatuur te handhaven. Omdat panda's in relatief koude gebieden leven waar het vaak sneeuwt is een tekort aan voedsel al snel fataal.
De panda leeft in bamboebossen en hoeft daarom niet te zoeken naar voedsel, dit is er in het natuurlijke leefgebied in grote overvloed. Vanwege de grote hoeveelheden die zijn benodigd en het feit dat de planten fijn moeten worden gekauwd spendeert de panda het grootste deel van zijn tijd aan eten. Gemiddeld besteedt een panda de helft tot driekwart van zijn tijd aan het kauwen van de bamboe.
Bamboe is niet één plantensoort maar een groep van gras- achtige planten. Van ongeveer 60 soorten is beschreven dat ze door de panda kunnen worden gegeten, maar in de praktijk zijn er ongeveer 35 soorten die daadwerkelijk een belangrijk deel van het menu bepalen. Vooral de soort Bashania fangiana komt veel voor in de bergstreken waar de panda van nature voorkomt. Bamboe vermeerdert zich via de wortels, maar soms vindt een gesynchroniseerde bloei plaatst. De planten bloeien dan allemaal tegelijkertijd en na de bloei sterven de bovengrondse delen massaal af. Dit gebeurde onder andere in 1983 in Nationaal Park Wolong in Sechuang. Ruim 80 procent van alle bovengrondse plantendelen verdween, waardoor de panda's gedwongen werden ook de meer houtige delen van de overgebleven planten te eten. Twee jaar later bleek dat de panda's in dit gebied meer van een andere soort bamboe aten, Fargesia robusta die in meer laaggelegen streken groeit.
De panda leeft naast bamboe deels ook van andere planten zoals gentiaan, lisse, grassen en andere bloeiende planten. Vroeger werd wel gedacht dat het dier zonder bamboe niet kon overleven maar in gevangenschap kan de beer ook volledig omschakelen naar een dieet van sappige planten. Kleine knaagdieren en vogels en de eieren worden ook gegeten in het wild. Net als andere beren is de panda in staat om vissen uit het water te slaan. Van in gevangenschap gehouden exemplaren is wel bekend dat ze gekookt vlees accepteren.
Voortplanting en ontwikkeling
Panda's maken gebruik van geursignalen om elkaars positie te lokaliseren. Hiervoor worden zowel de urine als de uitwerpselen gebruikt. Ook heeft de panda geurklieren onder de staart welke een stof uitscheiden die dient om het andere geslacht te prikkelen. Mannetjes gebruiken dergelijke geurvlaggen het hele jaar door, dit dient om mannelijke concurrenten uit het leefgebied te houden. Vrouwtjes verspreiden vooral geurstoffen gedurende de paartijd en dit dient als lokstof voor de mannetjes die ze zo makkelijker kunnen vinden. De geursignalen worden niet lukraak in de omgeving geplaatst maar op bepaalde bomen die door de panda worden uitgekozen. Hierbij zijn een aantal factoren van belang, zoals de afstand van de boom tot de veelgebruikte looproutes door het bos, de ruwheid van de bast van een boom en de aanwezigheid van mos op de boombast. Ook de diameter van een boom kan een rol spelen bij het afzetten van een geurvlag.
Reuzenpanda's leven het grootste deel van het jaar solitair. Ze maken geen nest of hebben anderszins een plek waar ze vaak verblijven of zich in terugtrekken. Alleen in de paartijd zoeken ze elkaar op en het zijn dan de mannetjes die op zoek gaan naar een vrouwtje. Als een mannetje een concurrent tegenkomt zal gepoogd worden deze te verjagen. De vrouwtjes worden gelokt door het maken van geluiden, deze lijken echter niet op het gebrul van andere beren. De geluiden doen denken aan het blaffen van een hond of het blaten van een schaap.
De paartijd duurt enkele weken en hierbij zoeken de mannetjes heel actief naar een vrouwtje. Deze periode loopt van maart tot mei. Het vrouwtje is slechts één tot hooguit drie dagen per jaar vruchtbaar. Dit bemoeilijkt de kansen van een mannetje om voor nageslacht te zorgen. De vrouwtjes hebben gedurende deze periode een opgezwollen cloaca en vertonen rusteloos gedrag. De vrouwtjes worden om de twee tot drie jaar bevrucht dat is omdat het vrouwtje haar jong soms tot twee jaar moet opvoeden.
Als een vrouwtje succesvol met een mannetje heeft gepaard, kan het sperma enige tijd worden bewaard voor het bij de eicellen wordt gebracht. Deze vertraging van de bevruchting kan oplopen van 1,5 tot 4 maanden. Dit mechanisme komt ook bij andere dieren voor en dient om de vrouwtjes de kans te geven om het nageslacht in de beste omstandigheden geboren te laten worden.
Het vrouwtje is vier tot vijf maanden drachtig, wat relatief kort is voor beren van een dergelijke grootte. De exacte draagtijd loopt uiteen van 112 tot 163 dagen. De jongen komen meestal ter wereld in augustus en september. Als het jong geboren wordt is het volledig hulpeloos; de ogen zijn gesloten en de oren zijn nog niet functioneel waardoor het jong zowel blind als doof is. Het is niet in staat om zonder hulp van de moeder te eten, zich te verplaatsen of zelfs maar de eigen lichaamstemperatuur te handhaven. Soms worden twee jongen geboren en in uitzonderlijke gevallen komen er drie ter wereld. Er wordt meestal maar één jong geboren en als er al meerdere jongen ter wereld komen is er in de regel slechts één die door de moeder wordt uitgekozen en overleeft.
Bij de zoogdieren komt het wel vaker voor dat de jongen bij hun geboorte nog zo sterk onderontwikkeld zijn dat ze totaal niet op de ouderdieren lijken. De jongen van de panda komen echter extreem vroeg ter wereld, ze zien er bij hun geboorte meer uit als een dikke worm dan een beerachtig dier. Jongen die pas geboren zijn wegen slechts 85 tot 140 gram.
Bij de meeste andere beren zijn de jongen al verder ontwikkeld, ze zijn daarnaast ook nog kaal. De jongen van de panda zijn dat niet, wat een opmerkelijk verschil is. Ze hebben nog geen echte lichaamsbeharing maar zijn al wel voorzien van een laag donsachtige haartjes. Het jong heeft een relatief lange staart, die naarmate het dier ouder wordt steeds korter wordt. Het jong zal snel naar een van de tepels van de moeder proberen te kruipen waarbij de moeder assisteert. Het jong drinkt veel, dit kan oplopen tot 14 keer per dag. De jonge panda groeit snel en wordt vier keer zo zwaar in een tijdsbestek van tien dagen. Na twee maanden is het jong al 20 keer zo zwaar als het geboortegewicht. Na twee maanden opent het de ogen, na ongeveer vier maanden kan het zich zelfstandig verplaatsen. Na zes maanden weegt het jong ongeveer 12 kilo en na ongeveer elf maanden stopt het jong met melk drinken bij de moeder. Het jong schakelt dan over op het eten van bamboe. Het jong blijft ongeveer anderhalf jaar bij de moeder.
Spel speelt een grote rol in het leven van de jonge panda's. Ze spelen veel met elkaar, waarbij ze over elkaar heen rollen en elkaar zachtjes bijten. Ook de moeder speelt mee met de jonge dieren. Dit doet ze kennelijk niet alleen om de jongen rustig te krijgen, zoals bij andere beren vaak het geval is. Er is meerdere malen waargenomen dat de moeder haar jongen doelbewust wakker maakt om met ze te spelen.
Een panda bereikt na ongeveer zes jaar de volwassenheid waarna het dier zich kan voortplanten. De vrouwtjes worden iets eerder volwassen dan de mannetjes. De gemiddelde leeftijd die in het wild bereikt wordt is waarschijnlijk zo'n 10 tot 15 jaar, de exacte gemiddelde leeftijd in het wild is echter niet precies bekend. In gevangenschap in dierentuinen worden de dieren veel ouder, gemiddeld 26 jaar. De maximale leeftijd kan echter oplopen tot wel dertig jaar. Een voorbeeld daarvan is Bao Bao (geboortejaar 1978), een mannetjespanda van de Berlijnse dierentuin (Zoologischer Garten Berlin).